Ik kan me niet anders heugen dan dat God een belangrijke rol speelde in mijn leven. Ik ben van jongs af aan met het christelijk geloof opgegroeid en heb Gods bestaan altijd als vanzelfsprekend gezien. Mijn ouders namen me iedere zondag mee naar de kerk, maar leefden hun geloof ook voor. Mijn moeder wees ons voortdurend op de mooie dingen uit Gods schepping en op de kleine dingen waarin je Gods aanwezigheid kunt zien. Mijn vader leerde ons door zijn vele vrijwilligerswerk voor kerk en maatschappij hoe je trouw kunt zijn en God kunt dienen in het groot en in het klein.
Hoewel ik als kind de kerk behoorlijk saai kon vinden en me tijdens de dienst vooral graag bezig hield met het tellen van de lampen, de hoeveelheid steenstrips achter de preekstoel of het aantal orgelpijpen, werd mijn geloof en vertrouwen in God al jong iets van mijzelf. Dat God er was en dat Hij voor mij zorgde was iets waar ik nooit aan twijfelde. En één van de allereerste levendige herinneringen die ik heb over mijn eigen relatie met God heeft alles te maken met mijn gezondheid.
Het is zondag en zoals zo vaak wandelen we in het bos. Ik hou daar van. Mama wijst altijd op mooie dingen als blaadjes en paddenstoelen en beestjes. Het ruikt zo fijn in het bos. We lopen een heuvel op en als we helemaal bovenaan zijn, moet ik even stoppen om op adem te komen. Ik kijk om me heen, spreid mijn armen uit en kijk naar boven. En dan denk ik ineens: ‘Nou ja, dan ben ik hier misschien mijn hele leven ziek, maar dat is eigenlijk maar zó kort. Want straks ben ik voor altijd en altijd en altijd gezond bij God, en dan ben ik helemaal vergeten dat ik ooit ziek was.’
Ik kijk weer naar beneden. Papa en mama zijn al een heel eind verder. Ik ben weer op adem en loop achter ze aan.
Dit beeld ontroert me nog altijd. Ik moet een jaar of 8 zijn geweest en mijn ziekte was net ontdekt. Mijn ouders hebben de hele situatie rondom de diagnose zo goed opgevangen dat ik, behalve wat ziekenhuis-akkefietjes, weinig moeilijke herinneringen heb aan die tijd. Toch geeft deze herinnering aan dat ik wel degelijk bezig was met mijn gezondheid en dat ik God daar vanaf het begin al bij betrok.
Ik ontwikkelde me verder en mijn relatie met God verdiepte zich. Ik leerde om Hem te betrekken bij ieder onderdeel in mijn leven. Bij alles waar ik blij van werd. 'DankUwel voor de warmte van de zon!' of een op God gericht 'Kijk Pap, een vlinder!' Maar ook bij alles wat me diep verdriet deed. Van een huilend gefluisterd 'Help!' tot een boos 'Nou Pap, hier begrijp ik dus écht even helemaal niets meer van!'
Ik leerde met dank aan mijn moeder om Gods zorg voor mij in de kleine dingen van het leven te zien. Ik leerde met dank aan mijn vader trouw te zijn en te staan voor wat ik geloof en belangrijk vind. En later leerde ik met dank aan mijn vrienden, zowel christenen als niet-christenen, dat ik ook kritisch mag zijn en vragen mag stellen, dat ik op onderzoek uit mag gaan naar wat ik zelf geloof en naar waar ik voor wil staan en voor wil leven.
Ik leerde er op te vertrouwen dat bij God niets uit de hand loopt, ook als dat voor mij wel zo lijkt. Dat Hij een plan met mijn leven heeft en dat Hij voor mij zorgt.
Daar, in die allereerste jaren waarin bekend was dat ik ziek was, werd voor mij een stevige basis gelegd die ik in de wankele toekomst die voor me lag nog hard nodig zou hebben...
Reactie plaatsen
Reacties