We waren nog maar net getrouwd toen mijn gezondheid in een gierend tempo achteruit holde. De combinatie van huishouden, ineens een totaal ander leven hebben, studie en stage was veel te veel voor me en hoezeer ik ook probeerde mijn energiebesteding in de hand te houden, niets hielp. Er waren dagen dat ik alleen nog maar op bed kon liggen, dat ik hulp nodig had bij het douchen, dat ik rietjes in mijn glas kreeg omdat het omhooghouden van het glas me teveel moeite kostte. En soms moest mijn lief me zelfs hele kleine hapjes voeren, omdat zelf eten en kauwen me teveel was. Er waren heel wat dagen dat ik me vertwijfeld afvroeg hoe lang (of kort) het nog zou duren voor God me Thuis zou halen. Er waren avonden dat ik zo zwak was dat ik er vrij zeker van was dat ik de volgende morgen niet meer wakker zou worden. Avonden waarop ik in gedachten afscheid nam van mijn lief, om de volgende morgen tot mijn eigen stomme verbazing toch weer wakker te worden.
Vanaf dat moment is de dood altijd een reëel idee geweest voor mij. Niet langer een ver-van-mijn-bed-show, maar een dreiging die ik maar al te vaak al te dichtbij heb gevoeld. Soms in de vorm van extreme zwakte, soms in de vorm van een heel onrustig hart. Vaak in de vorm van cardiologen die stomverbaasd waren dat ik toch weer op kwam dagen tijdens de halfjaarlijkse controle. En één keer zelfs in de vorm van een hart wat een veel langere tijd stil stond dan ik gewend was van mijn hartritmestoornissen, voor het al bonkend weer zijn weg vervolgde.
Hoewel de momenten waarop ik de indruk heb dat de dood 'om de hoek' staat heel beangstigend kunnen zijn (wat overigens niet altijd reëel is, maar ook ingegeven kan worden door een vermoeid en overbelast piekerhoofd, maar dat maakt het niet minder heftig), ben ik niet bang voor de dood zelf. Wat daar een hele belangrijke rol in heeft gespeeld is die keer dat mijn hart zo lang stil stond. Op de spoedeisende hulp viel niet meer te achterhalen wat er nou precies gebeurd was, omdat mijn hart inmiddels weer zijn ritme had gevonden. Maar zelf ben ik ervan overtuigd dat ik daar wel degelijk de dood (of beter gezegd: de hemel) in de ogen heb gekeken. Ik heb altijd gedacht dat ik heel erg bang zou worden als het moment van overlijden zich aan zou kondigen. Maar deze gebeurtenis heeft me geleerd dat ik er echt niet bang voor hoef te zijn.
Ik zat aan tafel toen het gebeurde. Ik voelde me naar en merkte dat mijn hart stopte. Je hoort wel eens van mensen die hun hele leven aan zich voorbij zien flitsen als het moment daar is. Dat had ik niet. Maar wat er wél gebeurde verbaasde me enorm. Mijn hele lijf en hoofd vulden zich met een vrede die ik nooit eerder had ervaren (en daarna tot op de dag van vandaag ook niet meer ervaren heb) en ik heb nooit geweten dat ik zoveel Bijbelteksten uit mijn hoofd kende. Mijn gedachten vulden zich met al die woorden van God en het was op dat moment echt helemaal goed zo. Geen verdrietige gedachten aan mensen die ik achter zou laten, geen ‘maar ik wil nog zoveel’-gedachten, alleen maar God, ik, een intense vrede, al die Bijbelteksten en de gedachte: ‘Nou Heer, ik kom eraan!’.
Ik heb geen idee hoe lang dat moment geduurd heeft. Ik was alleen thuis. Het enige wat ik weet is dat het mijn tijd kennelijk nog niet was, want na een tijdje kwam mijn hart bonkend weer op gang, mij in verwondering achterlatend. Sindsdien weet ik in mijn achterhoofd dat de dood zelf niet iets is om bang voor te zijn. Op de momenten dat de angst me toch bekruipt is dat op een vreemde manier zelfs een troost voor me, omdat ik dan denk: ‘Nou, als ik bang ben zal het mijn tijd nog wel niet zijn, want ik weet van de vorige keer dat het gepaard zou moeten gaan met een allesoverstijgende vrede en nabijheid van God’.
Op een bepaalde manier vind ik het feit dat het concept ‘dood’ zo reëel aanwezig is in mijn leven een verrijking. Het dwingt me om na te denken over de dingen die ik écht belangrijk vind. Het dwingt me om mijn relaties op waarde te schatten en tegen mensen te zeggen wat ze voor me betekenen. Omdat het zomaar eens de laatste keer zou kunnen zijn dat ik hen zie. Het dwingt me om vervelende situaties direct uit te praten en niet te laten sudderen, omdat ik niet wil dat er iets tussen mij en mensen die me dierbaar zijn in staat op het moment dat God mij (of hen) Thuis haalt. Het dwingt me om iets moois te maken van de dingen die ik wél kan en de gaven en talenten die ik heb gekregen zo goed en wijs mogelijk in te zetten, voor Hij me komt halen.
Maar er speelt nog iets mee. Door het plotselinge overlijden van mijn broertje Wouter heb ik geleerd dat de dood niet alleen voor mij een reëel gegeven is, maar voor iedereen. Terwijl men zich grote zorgen maakte om mij, werd Wouter ineens Thuis gehaald. En niet alleen het overlijden van Wouter leerde me dat, maar ook het overlijden van andere mensen om me heen. Ik heb nu al een aantal keer meegemaakt dat iemand uit mijn omgeving overleed, terwijl ik er altijd vanuit was gegaan dat zij aan mijn graf zouden staan en niet andersom. Mensen zijn geneigd te denken dat de dood voor mij een reëler scenario is, maar vergeten ondertussen dat het net zo goed hun laatste dag kan zijn.
Sommigen vinden dat zwartgallig, maar ik vind er troost in. Mijn leven is niet in handen van de Eisenmenger, maar in handen van een Almachtige God en Hij alleen bepaald wanneer mijn tijd hier op aarde ‘vol’ is. Natuurlijk word ik verdrietig als ik er bij nadenk dat mijn lief alleen achter zou blijven, dat mijn ouders weer een kind zouden verliezen, dat ik hier op aarde geen getuige zal zijn van hoe het leven van hen die mij lief zijn verder zal gaan. Maar...dat is niet mijn probleem. Ik ga dat niet meemaken, dus het heeft geen zin om daar al te verdrietig over te worden, terwijl ik niet eens weet wanneer mijn tijd 'vol' is.
Mijn lief en ik kunnen hier gelukkig goed over praten. We weten van elkaar wat onze wensen zijn, mocht één van ons iets overkomen. We zeggen dingen tegen elkaar als: ‘Zorg dat je weer gelukkig wordt. Leef! Zoek een andere lieverd om je leven mee te delen’. En ja...we kunnen er zelfs grapjes over maken waar we zelf hard om moeten lachen.
Maar eerlijk is eerlijk: leven in de wetenschap dat je hart er ieder moment mee kan stoppen gaat me de ene keer makkelijker af dan de andere keer. Het voelt alsof er voortdurend een zwaard van Damocles boven je hoofd hangt. Dan kun je nog zo vrolijk van karakter zijn, maar soms vliegt het me gewoon stevig aan. Als mijn hart weer eens heel onrustig is en ik niet weet waar dat gaat eindigen, als er op televisie iemand een opmerking maakt over hartfalen of iets anders 'gezelligs' wat ik aan mijn eigen gezondheid kan linken, wanneer ik een bar slechte dag (of dagen of weken) heb en ik niet weet of het weer goed komt, wanneer ik even verzaakt heb om goed op mijn grenzen te letten (en dat gebeurt regelmatig met dat enthousiaste karakter van mij); het zijn allemaal momenten waarop ik het risico loop om stevig overstuur te raken. Waarop ik tegen mijn lief zeg dat ik een knuffel nodig heb en hem vraag of hij voor me wil bidden. Momenten waarop ik probeer me goed te realiseren dat God tussen gisteren en vandaag echt niet veranderd is en dat Hij me echt niet eerder Thuis haalt dan dat mijn tijd 'vol' is. Soms ben ik met een uurtje dan weer rustig, soms duurt het ook weken voor ik mijn draai weer heb gevonden.
Lief en ik zijn ons er allebei heel bewust van dat we hier op aarde niet leven voor onszelf, voor ons huwelijk, ons werk of onze relaties. We leven hier op aarde voor de eer en glorie van God. Dat is ook wat ons leven inhoud en waarde meegeeft. We leven hier om te zorgen voor datgene wat God ons heeft toevertrouwd. Om onze gaven en talenten in te zetten, niet voor onze eigen eer, maar voor de Zijne. Vertrouwend op Zijn leiding en dat niets Hem uit de hand loopt, hoe moeilijk het soms ook is. En in dat vertrouwen weet ik dat mijn tijden in Zijn hand zijn. Dat ik erop mag vertrouwen dat Hij me pas Thuis haalt als Zijn plan met mijn leven af is. En als dat ‘af’ is, waarom zou ik hier dan nog langer willen blijven? Dan mag ik naar Huis, naar mijn Schepper, naar mijn Redder, naar mijn hemelse Papa. En mijn gebrokenheid inruilen voor een nieuw lichaam, waarna ik Hem eindelijk kan dienen en volgen zoals Hij het vanaf het begin af aan bedoeld heeft.
Hoe dat er uit gaat zien? Dat weet ik natuurlijk niet, maar ik kan daar wel over fantaseren. Het allerliefst wil ik gewoon bij Jezus zijn, stilletjes, in een hoekje. Vragen stel ik Hem dan niet, omdat ik vermoed dat die er dan echt niet meer toe doen. Ik denk dat ik me goed op mijn nummer gezet ga voelen, omdat dan zal blijken dat ik er qua mening op een heel aantal onderwerpen compleet naast zat in het leven. Als ik in de Bijbel lees dat Jezus voor iedereen een huis aan het bouwen is, hoop ik (tot grote hilariteit van mijn nichtjes) dat de mijne een boomhut zal zijn. En ik had zó graag saxofoon leren spelen in dit leven, maar daar heb ik niet genoeg lucht voor. Dus merkte mijn schoonmoeder op dat ik in de hemel dan vast de sterren van de hemel zal spelen op een saxofoon vol diamanten. Zwaar gereformeerden zullen dansend en zingend op de hipste liedjes-met-band door de hemel gaan en de grootste pinksterbroeder zal met plezier op hele noten bij het orgel zingen. Ik zal Wouter weer zien...en mijn grootouders...en nog zoveel meer mensen waar ik van hou. En eindelijk zullen we allemaal, zonder meningsverschillen, met onze neuzen één kant op staan...naar God, die ons zó lief heeft!
En als ik me dat allemaal voorstel, kan ik niet anders dan glimlachen en er stiekem ook naar uitkijken...