Het was nog geen week na mijn dankfeest. Ik was al een paar dagen ziek. Veel mensen betekent veel handen geven betekent veel zoenen betekent meestal niet veel goeds met mijn lage weerstand. We kenden inmiddels het klappen van de zweep, hadden het van tevoren ingecalculeerd, maar als je dan daadwerkelijk ziek wordt is het nog steeds niet leuk.
Het was kerstavond toen ik ineens bloed op begon te hoesten. Ik schrok. Eén van de dingen die ik het moeilijkst vind in mijn leven is dat mijn gebrek aan gezondheid voortdurend nieuwe manieren kiest om zich te uiten. Mijn lichaam reageert telkens weer anders, waarbij de klachten soms kunnen duiden op iets heel ernstigs. Dat gebeurt vrijwel altijd ‘s avonds, als ik al heel moe ben. En het zorgt meestal voor een forse portie stress bij mij, waarbij ik me voortdurend afvraag: is dit ernstig? Moet ik er linea recta mee naar het ziekenhuis of is het onschuldig?
Ik hoestte steeds meer bloed op en na lang wikken en wegen besloten we midden in de Kerstnacht om naar het ziekenhuis te gaan. Zodra het woord 'Eisenmenger' viel gingen alle alarmbellen af bij de aanwezige artsen. De verwachting was dat ik een longbloeding had, een veelvoorkomende complicatie bij mensen met Eisenmenger. Ik moest me er bij neer gaan leggen dat mijn leven er van nu af aan heel anders uit zou gaan zien. Ik lag daar in mijn ziekenhuisbed, dacht aan het dankfeest voor mijn 30e verjaardag waarop ik nog geen week eerder zo had getuigd van Gods liefde en trouw en dacht: 'Nu moet ik het opnieuw in praktijk brengen. Opnieuw vertrouwen op Gods zorg. Nu komt het er op aan.'
Die Eerste Kerstdag hebben we verdwaasd en verdrietig in het ziekenhuis doorgebracht. Vanwege Kerst waren er geen artsen beschikbaar die mijn situatie konden beoordelen. Van het idee dat ik de daarop volgende nacht in het ziekenhuis door moest brengen raakte ik volledig overstuur.
Toen het een half uur duurde voor er een verpleegkundige aan mijn bed stond, nadat ik op de knop om hulp had gedrukt omdat mijn infuus leeg was keken lief en ik elkaar aan en wisten wat ons te doen stond. We gaven aan dat we naar huis gingen. Samen welteverstaan. We woonden om de hoek van het ziekenhuis en nu we zulk verpletterend nieuws hadden gekregen wilden we deze nacht gewoon bij elkaar zijn, in ons eigen bed. De behandelend artsen waren not amused, maar ik legde uit dat ik sneller vanuit huis in het ziekenhuis was dan dat er in het ziekenhuis een verpleegkundige aan mijn bed stond. Ze lieten ons gaan. Onder protest. We moesten een formulier tekenen dat het op eigen risico was en gingen naar huis met een aantal afspraken met de longarts op zak.
De dagen die volgden zijn in een waas aan me voorbij gegaan. Dit was dan echt het begin van het einde. Van nu af aan zou ik afscheid moeten gaan nemen van mijn geliefden, omdat de kans dat ik niet lang meer te leven had ineens significant groter was geworden. Ik mocht niet meer niezen, niet hoesten (ik was snipverkouden), zo min mogelijk praten, niet bukken, et cetera, om zo de kans op een nieuwe longbloeding zo klein mogelijk te maken. Het viel me verschrikkelijk zwaar. Ik leef zo ontzettend graag! Maar dan wel op een levendige manier!
Na een paar dagen vol verdriet en wanhoop viel het me op dat ik regelmatig kriebel in mijn keel had en als ik dat probeerde weg te kuchen of schrapen, het bloeden opnieuw begon. Mijn logische redeneervermogen begon te twijfelen aan de diagnose van de artsen. Want als het bloeden ook weer begon na het schrapen van mijn keel, zou het dan niet veel logischer zijn als het niet mijn longen waren die het op een bloeden zetten, maar mijn keel?
Ik overlegde met de longarts, maar die deed het af als wishful thinking. ‘Mevrouw, ik begrijp dat u dat graag zou willen, maar Eisenmenger-patiënten staan bekend om de mogelijke longbloedingen en in uw geval is het echt een longbloeding.’ Verdrietig ging ik naar huis, maar ik bleef bij mijn vermoeden en uitte dat ook. Keer op keer werd de hoop me uit de handen geslagen door de artsen, tot één van hen me uiteindelijk doorstuurde naar de KNO-arts, zodat die me kon vertellen dat de longarts toch echt gelijk had.
De KNO-arts wierp één blik in mijn keel en liet de gedenkwaardige woorden vallen dat ik ‘anatomisch gezien een zeer interessant geval’ was. Alwéér! En dat het wel degelijk mijn keel bleek te zijn. Dat de aderen in mijn keel zo direct aan de oppervlakte liggen dat het hem verbaasde dat ik niet al veel vaker bloed opgehoest had.
Zelden ben ik zó verschrikkelijk dankbaar geweest. Mijn leven was niet over. Ik kon gewoon doorleven zoals ik altijd had gedaan. Eenmaal thuis heb ik voor op de straat mijn hoofd naar de hemel gekeerd, mijn armen uitgestrekt en rondjes gedraaid om te voelen dat ik weer leefde, om te vieren dat ik mijn leven terug had en als symbool van dank naar mijn hemelse Papa Die me voor de zoveelste keer een nieuwe kans gaf.
Achteraf denk ik dat het dichtbranden van mijn keel op 3-jarige leeftijd heeft gezorgd voor het feit dat ook mijn keel een anatomisch zeer interessant geval is. Maar het voornaamste is dat ik heb geleerd dat ik altijd zelf moet blijven nadenken. Dat ik mijn lijf zó goed ken dat ik dicht bij mezelf moet blijven, wat de artsen ook zeggen. En dat houdt in dat ik, mét behoud van veel respect voor hun expertise, niet altijd de volgens artsen logische weg bewandel. Dat ik niet altijd de medicijnen slik die zij willen dat ik slik. Dat ik heel goed naar mijn lichaam luister als het op medische behandelingen aankomt, maar als het even kan nóg beter naar mijn God. Ik overleg met Hem wat ik moet doen, of ik medicijnen wel of niet moet slikken, of ik wel of niet naar een dokter moet, of dingen verstandig zijn.
Het zou handig zijn als ik daarin altijd een duidelijk ‘ja’ of ‘nee’ te horen zou krijgen. Als me altijd duidelijk zou zijn hoe God de dingen ziet en wat in Zijn licht het verstandigst is. Dat is het niet. Maar ik probeer me in alles afhankelijk op te stellen van Hem. In iedere beslissing en bij iedere behandeling. Omdat mijn leven in Zijn hand is en niet in dat van artsen.
Ik heb in mijn leven gezien dat op grote overwinningen of grootse momenten met God vaak een strijd volgt. Alsof de tegenstander zich wil laten gelden en revanche wil nemen. Ervoor wil zorgen dat ik niet meer uitstap in geloof of op zijn minst water bij de wijn doe, in mijn koppie waarheid vervang door leugens, of dat ik gewond uit de strijd stap. De Bijbel leert dat de vijand rond gaat als een brullende leeuw om te zien wie hij kan verslinden. Ik heb het brullen vaak gehoord. Het heeft me vaak geïntimideerd en angstig gemaakt. Maar ik weet dat die leeuw aan de ketting ligt. Dat hij gebonden is en dat zonder de wil van mijn Hemelse Vader geen haar van mijn hoofd valt.
In gedachten zie ik mezelf staan tegenover een woeste, lelijk uitziende, brullende leeuw die al zijn best doet om me te intimideren. Soms lukt het hem, ondanks het feit dat hij aan de ketting ligt. Soms ben ik zo bang of verdrietig dat ik even vergeet om Wie het werkelijk draait. Dat ik even vergeet dat ik tegenover die leeuw sta die dan misschien even groot is als ik en zeer angstaanjagend. Maar dat ik ondertussen veilig tussen de enorme poten van de Leeuw van Juda sta, die me als een poort omringen. Zacht en warm en veilig. En dat Hij allang overwonnen heeft.
Reactie plaatsen
Reacties
Lieve Moniek,
Wát een leven(s-verháál)...., ik voel mn tranen rollen...
Dank je voor je eerlijke, pure en intense delen...
Voel diep respect voor jou en jullie samen...
Bid dat je heel vaak die warme veilige leeuwenpoten mag voelen...
Hartsgroet, René
Dankjewel lieve René 🥰